Mensenrechtenvoorvechters

President van Oost-Timor en Nobelprijswinnaar Jose Ramos-Horta heeft het grootste deel van zijn volwassen leven gevochten voor vrijheid van onderdrukking in zijn vaderland. Toen hij 18 was, werd Ramos-Horta uit Oost-Timor, toentertijd een Portugese kolonie onder een militaire dictatuur, verbannen voor zijn uitgesproken kritiek op het falen van de regering om de wijdverbreide armoede en onderontwikkeling in zijn land aan te pakken. Hij keerde kort terug naar Oost-Timor, maar werd nogmaals verbannen van 1970 tot 1971 omdat hij zich uitsprak tegen het Portugese militaire bewind.

In 1974 verklaarde Oost-Timor zijn onafhankelijkheid van Portugal. Kort daarna kwam er een invasie van Indonesië. Dit luidde het begin in van nog een brute militaire bezetting. Ramos-Horta bracht de volgende vierentwintig jaar door met de benarde situatie van Oost-Timor onder de aandacht te brengen.

Hij werd de jongste persoon die de Verenigde Naties mocht toespreken. Hij overtuigde VN-vertegenwoordigers om een resolutie ter ondersteuning van de onafhankelijkheid van Oost-Timor goed te keuren. Ondanks deze overwinning zette Indonesië haar bezetting voort en dus volhardde hij in zijn poging om de VN en andere wereldleiders te overtuigen Indonesië te dwingen Oost-Timor vrijheid te verlenen. In 1996 werd hij onderscheiden met de Nobelprijs voor de Vrede samen met zijn landgenoot bisschop Carlos Felipe Ximenes Belo.

Grotendeels dankzij de voortdurende inspanningen van Ramos-Horta, kreeg Oost-Timor in 2002 uiteindelijk zijn onafhankelijkheid. In 2006 werd hij benoemd tot de minister-president van Oost-Timor en in 2007 tot president verkozen.